Etikettering enzymen, additieven en GGO in levensmiddelen

Regelmatig worden er vragen gesteld over de etikettering van enzymen en additieven in levensmiddelen. Wanneer vermeld ik deze op het etiket? Hoe moet ik dat doen? Welke informatie geef ik daarbij? Wanneer moet ik vermelden dat gebruik is gemaakt van genetisch gemodificieerde organismen (GGO)?

De publicatie van Verordening 1169/2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten (hierna: Productinformatie Verordening) en de discussies die op Europees niveau gevoerd worden over de beoordeling en declaratie van voedingsenzymen maken het er niet eenvoudiger op. 

In dit artikel vindt u de antwoorden op veel gestelde vragen en wordt de toepassing in de praktijk verduidelijkt met een aantal voorbeelden. Dit artikel is tot stand gekomen in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor de Bakkerij (NVB) en de Association of Manufacturers and Formulators of Enzyme Products (Amfep). 

Dit artikel hoort bij Dossier etikettering.

Pauline Houtsma

Kennisspecialist Hygiëne en wetgeving

p.houtsma@nbc.nl
0317 47 12 12

Moeten voedingsenzymen en additieven in consumentenproducten in de ingrediëntenlijst vermeld worden?

Voor de beantwoording van deze vraag is het van belang of het voedingsenzym of het additief nog een functie heeft in het betreffende product.

Heeft het enzym of het additief een dergelijke functie, dan is het per definitie een ingrediënt. Is dit niet het geval, dan hoeft het in principe niet vermeld te worden tenzij sprake is van een uitzondering met betrekking tot aanwezigheid van allergenen* (*: zie voetnoot)[1]. Artikel 20b van verordening 1169/2011 zegt namelijk dat enzymen en additieven die tijdens het proces zijn gebruikt als technische hulpstof of die een ingrediënt waren van een van de gebruikte grondstoffen maar die geen technologische functie meer vervullen in het eindproduct, niet in de lijst van ingrediënten vermeld hoeven te worden.

Voorbeelden uit de praktijk:

Additief of enzym niet op etiket:

  • Als een additief een functie heeft in een grondstof maar niet in het daarvan bereide bakkerijproduct, dan is het wel een ingrediënt van de grondstof, maar niet van het bakkerijproduct (voorbeeld: antiklontermiddel in zout; conserveermiddel in kleurstof). In zo’n geval spreekt men van zogenaamde “carry-over” additieven. Alleen wanneer er in dat geval een allergene stof in het additief aanwezig is, is het een ingrediënt* (*: zie voetnoot).
  • Als een voedingsenzym een functie heeft in het deeg maar niet in het (voor)gebakken product (zoals het enzym asparaginase wat de vorming van acrylamide tegengaat, een amylase wat zorgt voor een betere vergisting of een protease wat de elasticiteit van het deeg vermindert) dan is het betreffende enzym een ingrediënt van het gebruikte ingrediënt en ook van het deeg zolang dat nog niet gebakken is, maar niet van het (voor)gebakken product.
  • Het gebruik van voedingsenzymen hoeft in (voor)gebakken producten in het algemeen niet gedeclareerd te worden omdat de enzymen na een verhittingsstap niet meer werkzaam zijn en dus geen functie meer hebben in het (voor)gebakken product.

Additief of enzym wel op etiket:

  • Heeft het additief uit de grondstof in het uiteindelijke product nog een functie (bijvoorbeeld een kleurstof in een vruchtenpuree, een stabilisator in slagroom of een meelverbeteraar in meel), dan is het zowel een ingrediënt van de grondstof als een ingrediënt van het daarmee bereide bakkerijproduct.
  • Wanneer er bewust een hittestabiel voedingsenzym is toegevoegd wat in het (voor)gebakken product nog wel een functie heeft, is het hittestabiele enzym een ingrediënt van het (voor)gebakken product.
  • Invertase is een ander voorbeeld van een voedingsenzym wat een technologische functie kan hebben in het eindproduct. Bijvoorbeeld wanneer het wordt toegevoegd aan de vulling van bonbons om kristalvorming tegen te gaan, om de houdbaarheid te verlengen of de zoetheid te verhogen. In dat geval wordt het dus als ingrediënt gedeclareerd in de ingrediëntenlijst van voorverpakte bonbons.

* Uitzondering: wanneer het enzym of additief van een allergene stof afkomstig is of in het enzympreparaat of het additief een allergene stof voorkomt (bijvoorbeeld in het dragermateriaal) wordt het enzym of het additief automatisch een ingrediënt en moet het wél vermeld worden met daarbij een verwijzing naar de allergene stof. Bijvoorbeeld: “enzym (bevat ei)”.

Hoe vermeld ik additieven in de lijst van ingrediënten?

Additieven zijn stoffen die het doel hebben een product mooier, langer houdbaar, luchtiger enzovoort te maken.

In Bijlage VII deel C van de Productinformatie Verordening staat dat voor additieven de functie gevolgd door de specifieke naam of het E-nummer vermeld moeten worden in de ingrediëntenlijst.

De mogelijke functies van additieven staan in Bijlage VII deel C van de Productinformatie Verordening en ook in Bijlage I van Verordening 1333/2008 inzake levensmiddelenadditieven. Voorbeelden van functies zijn emulgator, kleurstof, conserveermiddel en rijsmiddel.

De specifieke naam of het E-nummer is de naam of het E-nummer wat in de lijst met goedgekeurde additieven en de gebruiksvoorwaarden staat. Deze lijst is opgenomen in Bijlage II van Verordening 1333/2008. De functie van het additief staat op het etiket van de grondstof. Een bepaald additief kan soms meerdere functies hebben. In dat geval wordt de belangrijkste functie die het additief in het levensmiddel heeft vermeld, gevolgd door de naam of het E-nummer van het additief. Wat veel vaker voorkomt, is dat er verschillende additieven met dezelfde functie in een levensmiddel zitten. Die verschillende additieven worden dan afzonderlijk achter de betreffende functie vermeld.

Voorbeelden uit de praktijk:

Azijnzuur (E260), melkzuur (E270) en citroenzuur (E330) kunnen toegepast worden als voedingszuur of als conserveermiddel. Lecithinen (E322) kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden als emulgator, stabilisator of antioxidant. Vermeld in zo’n geval dus de belangrijkste functie (welke meestal ook op de verpakking of productbeschrijving van de grondstof staat) gevolgd door de naam of het E-nummer. Bijvoorbeeld: “voedingszuur E330; emulgator E322”

Meerdere additieven met eenzelfde functie vermeldt u bijvoorbeeld als “rijsmiddelen: E500, E501, E503; conserveermiddelen: E200, E210; voedingszuren: azijnzuur, citroenzuur, wijnsteenzuur; verdikkingsmiddelen: guarpitmeel, xanthaangom; emulgatoren: E470b, E471, E472a”.

Ook de enzymen die nu op de additievenlijst staan (lysozym: E1105 en invertase: E1103) worden op deze manier gedeclareerd. Bijvoorbeeld: “stabilisator: invertase” “conserveermiddel: invertase” of “zoetstof: E1103” of “conserveermiddel: ei-lysozym” (lysozym is alleen toegestaan in gerijpte kaas).

Hoe vermeld ik voedingsenzymen in de lijst van ingrediënten?

In Bijlage VII deel C ven de Productinformatie Verordening staat dat voor voedingsenzymen – net als met additieven - de functie gevolgd door de specifieke naam vermeld moet worden in de ingrediëntenlijst. Voor enzymen die nu nog op de additievenlijst staan (lysozym en invertase) geldt deze regel al langer. Voor de rest van de voedingsenzymen is het voorlopig nog afwachten of, en zo ja met welke namen en functies ze vermeld moeten gaan worden.

Volgens Verordening 1332/2008 inzake voedingsenzymen moet worden vastgesteld:

  • een lijst van goedgekeurde voedingsenzymen;
  • de voorwaarden voor gebruik van de voedingsenzymen in levensmiddelen.

De communautaire lijst van goedgekeurde voedingsenzymen wordt vastgesteld aan de hand van aanvragen van de belanghebbende partijen. De Commissie legt hiervan een register aan en de dossiers met aanvragen voor goedkeuring worden voorgelegd aan de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) voor advies. De deadline voor indiening van dossiers was 11 maart 2015. Alleen voedingsenzymen waarvoor een geldig dossier werd ingediend vóór deze datum staan tijdens de overgangsfase in het register. Deze dossiers worden nu onderzocht om op de eerste versie van de positieve lijst te komen.

Per voedingsenzym gaat de EFSA na of het gebruik veilig is, nuttig is en of er geen misleiding is van de consument. Pas nadat dit evaluatieproces is voltooid, wordt een positieve lijst met goedgekeurde voedingsenzymen opgesteld. Vanaf het moment dat deze lijst van toepassing is mogen alleen voedingsenzymen die op deze lijst staan nog legaal verkocht en gebruikt worden. Ze moeten dan voldoen aan de specificaties en gebruiksvoorwaarden die ook worden toegevoegd aan deze lijst. Nieuwe enzymen mogen dan pas op de markt komen als ze de toelatingsprocedure hebben doorlopen en zijn toegevoegd aan de positieve lijst. Tot die tijd

Voorbeelden uit de praktijk:

Enzymen hoeven niet als ingrediënt vermeld te worden als ze “vernietigd” worden tijdens de productie van het geëtiketteerde voedingsmiddel, bijvoorbeeld tijdens een verhittingsstap.

Wanneer wel sprake is van een ingrediënt vermeld u in elk geval “enzym(en”, eventueel gevolgd door een verwijzing naar de allergene stof die aanwezig is. Voorbeeld: “enzymen (bevat soja en ei)”. U mag deze informatie eventueel uitbreiden met de specifieke naam van het enzym. Lange en ingewikkelde enzymnamen zijn echter niet erg informatief voor de consument.

De Productinformatie Verordening zegt dus dat vermelding van de functie en de specifieke naam ook voor enzymen verplicht is wanneer sprake is van een ingrediënt. Deze informatie is te vinden op de Communautaire lijst van goedgekeurde voedingsenzymen en deze is dus nog niet vastgesteld. Totdat er meer duidelijkheid is over de wijze waarop voedingsenzymen geëtiketteerd moeten worden adviseren wij u om - wanneer het enzym nog een functie heeft in het product zoals het aan de consument verkocht wordt - in elk geval de functie, bijvoorbeeld “meelverbeteraar(s)” gevolgd door het woordje “enzym(en)” op het etiket te vermelden.

Gelden er aanvullende regels voor de etikettering van additieven en voedingsenzymen die met behulp van genetisch gemodificeerde organismen (GGO) worden geproduceerd?

De etikettering van genetisch gemodificeerde organismen (GGO) moet voldoen aan de regels van Verordening 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.

Etikettering van GGO’s is echter niet noodzakelijk in de volgende gevallen:

  • Als er sprake is van technologische hulpstoffen (zie kopje “wanneer vermelden”). Technologische hulpstoffen vallen namelijk niet onder de reikwijdte van Verordening 1829/2003. Een met GGO vervaardigd voedingsenzym of additief hoeft dus niet als GGO gedeclareerd te worden als het een technologische hulpstof is in het bakkerijproduct.
  • Als er sprake is van ingrediënten die met behulp van genetisch gemodificeerde micro-organismen zijn geproduceerd, maar de gebruikte GGO micro-organismen zitten niet in het uiteindelijke enzympreparaat (zogenaamd ingeperkt gebruik). Het additief of voedingsenzym wat met de GGO micro-organismen is geproduceerd wordt dan wel vermeld als ingrediënt, maar hoeft niet als GGO gedeclareerd te worden.
  • Als er sprake is van additieven en voedingsenzymen die zijn gemaakt door een micro-organisme wat met een GGO is gevoed (bijvoorbeeld een gist die gevoed wordt met melasse van GGO-maïs). Het voedsel wordt namelijk – net als het micro-organisme – beschouwd als technologische hulpstof. Verordening 1829/2003 is daarop niet van toepassing.
  • Als sprake is van onbedoelde aanwezigheid van kleine hoeveelheden GGO eiwitten of DNA. Voor onbedoelde aanwezigheid van GGO’s die veilig zijn bevonden, geldt een drempelwaarde van 0,9%. Ligt de hoeveelheid in een bepaald ingrediënt onder deze waarde en is die onbedoeld, dan hoeft dat niet als GGO gedeclareerd te worden.

Is de draagstof van een enzym of additief van GGO-oorsprong dan valt dit wel onder verordening 1829/2003. Op het enzympreparaat staat dan dat er ingrediënten van genetisch gemodificeerde herkomst aanwezig zijn. Er is dan geen sprake van onbedoelde aanwezigheid.

Voorbeelden uit de praktijk:

Op dit moment zijn er voor zover bekend geen voedingsenzymen of additieven op de markt die op grond van bovengenoemde regels als GGO gedeclareerd zouden moeten worden.

Mag ik op mijn producten vermelden dat ze zijn bereid zonder gentechniek?

U kunt niet zomaar vermelden dat uw producten zonder gentechniek zijn vervaardigd. Het Warenwetbesluit Nieuwe voedingsmiddelen (artikel 3a) stelt hele strenge eisen aan deze vermelding op producten.

De vermelding “bereid zonder gentechniek” mag alleen worden gebruikt als:

  • er tijdens de bereiding:
    • geen genetisch gemodificeerde organismen zijn gebruikt;
    • geen technologische hulpstoffen zijn gebruikt die zijn verkregen uit genetisch gemodificeerde organismen; en
  • er geen gebruik is gemaakt van producten van dieren die:
    • gevoerd zijn met genetisch gemodificeerd diervoeder of voer waar genetisch gemodificeerde additieven in zitten;
    • medicijnen hebben gekregen die met behulp van GGO bereid;
    • sporen van GGO DNA bevatten tenzij dit onbedoeld en onvermijdelijk is.

U moet schriftelijk bewijs hebben dat u aan deze regels voldoet.

Voorbeelden uit de praktijk:

Wanneer het product additieven of voedingsenzymen bevat die met behulp van genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) zijn geproduceerd is de vermelding “bereid zonder gentechniek” niet toegestaan, ook al zijn de betreffende enzymen of additieven geen ingrediënten van het product en zijn de gebruikte GGO’s niet in het product zelf of de daarvoor gebruikte grondstoffen aanwezig.

Gebruikt u producten van dierlijke herkomst, dan mogen de dieren waarvan die producten afkomstig zijn niet met GGO diervoeder gevoerd zijn of medicatie hebben gekregen wat met behulp van GGO’s geproduceerd is.

Pauline Houtsma

Kennisspecialist Hygiëne en wetgeving

p.houtsma@nbc.nl
0317 47 12 12